De man vroeg mij naar mijn referentiekader.
Zijn rrrrr rolde daarbij danig krachtdadig door het kantoor dat ik meteen Franse
roots vermoedde. Ik zuchtte. Ik had wel verwacht dat hij mij naar m’n referenties zou vragen maar om daar nu ook meteen
een kader bij te sleuren!
Ik wist dus niet meteen wat antwoorden
en ik vroeg hem of ik daar eerste even over na mocht denken. Dat mocht. Het kostte hem duidelijk moeite om mij deze gunst
te verlenen maar het mocht. Er viel een onaangename stilte. Terwijl ik een poging deed om een denkende mens te imiteren keek
ik af en toe tersluiks naar de man. Het was een heel norse man. Hij zat schijnbaar in een dossier te bladeren maar ik voelde
dat ook hij mij heimelijk in de gaten hield. Hij keek me daarbij aan met een uitermate beschuldigende blik. Hij keek alsof
ik schuld had aan die koortsblaas op zijn onderlip. Een joekel van een blaas waar de man met de punt van zijn tong niet vanaf
kon blijven. “Vraag toch aan je vrouw dat ze zich wast alvorens je haar beft in plaats van een ander met de schuld van
je SOA op te zadelen!” dacht ik ietwat gepikeerd. Ik bekeek de man nu iets aandachtiger. Hij had een erg egaal gebit,
ware er niet die ene ontbrekende tand geweest. Hij droeg een ruw gebreide blauwe wollen muts die ietwat vloekte bij zijn gitzwart
Armani kostuum maar zoiets bleek niet geheel ongewoon te zijn binnen dit milieu.
“U zou dus graag kippen met vrije
loop kweken en u wenst dit terrein aan te kopen om in deze uw droom te verwezenlijken?” sprak de man mij plots lijzig
toe.
“Man, spreek toch normaal,”
dacht ik bij mezelf en ik zei; “Ja!”.
Ik keek door het raam van het kantoor
waar wij zaten en monsterde het terrein. Het was een mooi terrein. Ik had in mijn leven zelden zo een mooi terrein gezien.
Hier en daar liet de effenheid van het lapje grond wat te wensen over maar daar zouden mijn kippen zich waarschijnlijk niet
druk om maken. En mocht het echt nodig zijn, ik kon nog altijd overgaan tot egalisatie van het hele zootje. Ook een kip kan
waarschijnlijk haar poot verstuiken als ze een hele dag op een oneffen ondergrond dient te scharrelen. Daar moest ik over
waken, dat mijn kippen het goed zouden hebben. Niet omdat ik zoveel van kippen houd maar dat stelletje pluimvee werd straks
nu eenmaal wel mijn broodwinning.
“U weet wat de grond tegenwoordig
kost?” vroeg de man mij. Ik ontwaarde een tikkeltje sarcasme in zijn stem en ik had alle moeite van de wereld om mezelf
te bedwingen. Sarcasme haalt immers het dier in mij naar boven. Voor hetzelfde geld had ik hem daar een oplawaai tegen zijn
smoel verkocht maar dat leek me niet verstandig bij zo’n eerste aftastend zakengesprek.
“U bent er zich toch ten volle
van bewust dat u, indien u wenst over te gaan tot aankoop, dat u dan ook het aanpalende patrimonium in uw aankoop dient op
te nemen?” Alweer dat wrange hautaine toontje.
“Seffens een patrimonium tegen
uw bakkes!” dacht ik en ik zei: “Ja, daar ben ik mij terdege van bewust.” Lang geleden dat ik dergelijk
taalgebruik had aangewend. Die oelewapper was mij duidelijk aan het besmetten met zijn archaïsch gelul.
Ik bekeek nu kwansuis het aanpalende
patrimonium waarvan sprake. Ook dat was vanuit het raam in al zijn glorie te bezichtigen. Om één of andere reden werd ik onzeker
door deze aanblik. Ik vroeg me af of ik de dingen niet te groots had ingeschat. Ik had dan wel vijf juiste cijfers met de
Lotto maar het exacte bedrag van mijn winst was mij nog altijd onbekend en ik begon sterk mijn twijfels te hebben aangaande
de haalbaarheid van mijn eerder gemaakte financiële planning. “Urbain, begin nu alstublieft niet te twijfelen,”
sprak ik mezelf moed in. En het hielp. Ik kreeg mezelf weer op de sporen.
“Hoeveel moet dat hier kosten?”
vroeg ik hem op de man af. Hij krulde zijn neus, trok zijn wenkbrauwen op, duwde op een knop van een intercom en ordonneerde
ene
Myriam om zich naar zijn bureau te begeven
met het betreffende dossier. “Een ogenblikje,” zei hij nors, “Myriam komt eraan”.
Enkele seconden later werd er op de deur
geklopt. Ik had een stoot van een secretaresse verwacht met blond haar, lange benen, een décolleté om in te verdwalen en een
zwoele uitdagende blik waaruit iets zou spreken als daar bijvoorbeeld had kunnen zijn: “Neemt u mij nu meteen of wenst
u te wachten tot na het dessert, meneer?”
Helaas, toen de deur openging kwam een
versleten oud wijf het bureau moeizaam binnen gesloft. Myriam bleek de pensioengerechtigde leeftijd duidelijk al een tijdje
te zijn gepasseerd. Ze liep een beetje voorovergebogen en mankte daarbij lichtjes. Te oordelen naar de dikte van haar schoenzolen
droeg ze zware steunzolen en haar gammele stap maakte vrijwel meteen duidelijk dat deze oude gans was uitgerust met een koppel
valse heupen. Ik had zelfs het lichte vermoeden dat de behandelende artsen er tijdens die operatie destijds nogal met hun
medische mutsen hadden naar gegooid. Jongens toch, wat liep dat mens eigenaardig! Alsof ze elk moment kon kantelen maar op
het moment suprême toch telkens weer haar evenwicht hervond. Haar uitstraling had dan weer iets van een antiquariaat voor
fysionomie. Een vaal grijs gelaat onder een purperen permanent. Tijdens het aanbrengen van haar make-up was ze zichtbaar door
een zware aanval van Parkinson gegaan. Twee zuinige schildpaddenoogjes piepten boven haar hoornen brilletje. Haar bovenlip
was gezegend met een joekel van een snor en haar tanden was ze blijkbaar vergeten in dat glas op haar nachttafel. Verder miste
ze haar linkeroor waardoor die akelige bril op links een verzakking vertoonde. Ware het niet dat zij een pantalon droeg maar
het zou mij niet verwonderd hebben mocht zij tevens gezegend zijn geweest met flink uit de kluiten gewassen spataderen op
de ongeschoren kuiten. Enfin, een afgrijselijk mormel dus.
Zij schoof een dossier naar de man en
zonder haar aan te kijken trok hij de kaft naar zich toe. In plaats van haar te bedanken maakte hij een hooghartig wegwuifgebaartje
met zijn hand waarop het lelijke oude wijf het kantoor uit strompelde. “Het is misschien geen schoonheid maar die Poolse
troela’s zijn tenminste betaalbaar” meldde de man, als wou hij zich voor deze plotse verschijning verantwoorden.
Hij opende kordaat het dossier, sloeg
enkele bladzijden om, bekeek een paar tabellen en noemde toen een bedrag. Ik slikte. Even meende ik dat ik de man niet goed
had verstaan en alsof hij mijn gedachten las herhaalde hij het bedrag. Voor de tweede maal viel er een onaangename stilte.
“En?” vroeg de man mij na
een tijdje.
Ik stond op en deelde mede dat ik er
nog eens zou over nadenken. Ik nam afscheid en schudde zijn klamme hand. Toen ik naar de deur liep voelde ik zijn spottende
blik in mijn rug.
Toen ik door het kluwen van gangen de
uitgang had gevonden ging ik nog even het terrein op. Ik draaide langzaam om mijn as en keek naar de ruim 29.000 zitjes en
bedacht toen dat ik mijn kippen met vrije loop ook elders kon kweken dan in het Jan Breydelstadion.