Aanvankelijk zou ik
gisteren een schitterend verhaal voor bicat hebben geschreven. Het zou mijn entree binnen het verfijnde kransje huisschrijvers
zijn geworden. Mijn debuut zou vreselijk veel indruk hebben gemaakt. Ik zou stoetsgewijs door de straten van Bicatterveen
zijn gedragen door de heren Lennard, Kiers, Marnix, Hoof, en de andere goden. Het gewone plebs zou mij met lof, palmtakken
en pizzabeleg hebben toegezwaaid. Her en der zou er ook met gele violen (Vilé) en zwarte anjers (Edwald Stals) worden gezwaaid
en er zouden lofliederen worden gezongen en eregedichten worden gereciteerd. Er zouden, naast de talrijke bestaande fanclubs
in Vlaanderen, eindelijk ook Nederlandse fanclubs in het leven worden geroepen en mijn naam zou even welluidend onder dan
wel boven de Moerdijk worden gescandeerd. Enfin, om kort te gaan, Nederland zou een hapklare brok zijn geweest voor mijn niet
te stuiten literaire veroveringsplan. Een plan dat straks, als alles nu godvermiljaardevlammendenondedju eens eindelijk zoals
gepland zou willen verlopen, in 2045 tot die alles omvattende wereldroman zou moeten leiden.
Helaas, driewerf helaas.
Wegens omstandigheden (waarin een halve kilo ganzenlever, een tangaslip en een exploderende vibrator een niet onbelangrijke
rol speelden) had ik gisteren mijn dag niet. Bovendien had onze Jack Russell het nodig gevonden om afgelopen nacht mijn harde
schijf onder te pissen, de onopvoedbare zeikerd! Toen hij mij deze morgen quadrofonisch blaffend en wild kwispelend opwachtte
in een walmende plas aan de PC, rook ik meteen onraad. Na een korte doch intense studieronde wist ik meteen hoe laat het was.
Mijn hele harde regiekamer van Medion onder gestruild! 80 gig wereldliteratuur naar de kloten en meneer stond godverdomme
zowaar te kwispelstaarten. Ik wou hem van de weeromstuit een oplawaai verkopen, maar dan kijk je plots in die guitige ogen
van dat prachtige diertje en glijdt elke vorm van voorgenomen agressiviteit van je lichaam en je dankt de heer dat je dit
leuke diertje ooit onderdak hebt kunnen geven. Ik zag met andere woorden af van elk lichamelijk geweld, maar ik sprak hem
wel flink berispend toe. U kent dat ongetwijfeld, dat kinderlijk afgeknepen taaltje waarmee je een hond terechtwijst. 'Baasje
zeer kwaad op stoute hond,' zei ik, en hoewel ik hem daarbij recht in de ogen keek, dacht hij duidelijk dat de vermaning in
kwestie gericht was aan het adres van de hond van de buurvrouw. Eveneens een mormel met een gedragspatroon om het voltallige
bestuur van de plaatselijke hondenclub op het dak te jagen, maar in deze misdaad trof hem voor één keer geen schuld.
Maar
zoals ik eerder zei, ik had ook niet echt mijn dag toen ik het verhaal schreef. Zo spectaculair was het nu ook weer niet,
dat hele verhaal. Eerder een afleggertje. Er waren die omstandigheden, ik had last van koppijn en ik had al twee weken geen
spetterende seks meer gehad. Het was dus een eerder matig verhaal geworden. Een soort Vlaamse ‘Gejaagd door de wind’,
maar dan met iets meer geweld en een hoop meer seks, want daar had ik duidelijk behoefte aan. Een gedoe met kutten, pruimen,
lullen en stengels dat het niet mooi meer was. Er werd in dat verhaal gebeft en gepijpt van ’t vaderland weg. Er werd
ook in de kont geneukt en er kwam zelfs gebuffel met een geit aan te pas. Zo’n verhaal was het dus. Een soort ‘Gejaagd
door de wind’, maar dan anders.
Ik heb het altijd een vreemde titel gevonden, dat ‘gejaagd door de wind’.
Ook de titel van de gelijknamige verfilming vond ik maar niks. Die film heette ook ‘Gejaagd door de wind’ en ik
kan mij nog levendig herinneren dat ik bij het verschijnen van die prent meteen dacht: 'Mijn God, wat een kuttitel is dat!'
Sterker nog, ik denk dat ik eerst die filmtitel heb afgeschoten en pas daarna de titel van het boek, want voor de film in
première ging, wist ik geeneens dat er ook een boek over bestond, over dat gejaagd zijn en die wind en zo. Een mens houdt
het op heden ternauwernood nog bij met wat die auteurs en regisseurs ons allemaal om de oren slaan.
Ik liep die ochtend
dus vreselijk te balen en toen mijn echtgenote een korte wijle daarna ook de keuken kwam binnen gesloft, merkte zij dadelijk
dat er iets niet pluis was. Mijn vrouw mag dan al met lengtes voorsprong de mooiste en de liefste vrouw van haar generatie
zijn, er zijn eerstens jongere generaties en tweedens kan ik hier zonder de waarheid ook maar één moment geweld aan te doen
stellen dat zij van diplomatische benaderingen geen kaas heeft gegeten. Ze vroeg me boudweg of ik soms een niet gefileerde
zeebaars als ontbijt had genuttigd en ging toen zwijgzaam van haar koffie zitten nippen. Ging mevrouw dus een beetje sarcastisch
zitten doen terwijl haar echtgenoot zich moeizaam door een indrukwekkende depressie worstelde. Daar is toen net geen familiedrama
van gekomen.
Ik nam de telefoon en belde de hulplijn. Een vrouwenstem met aangenaam timbre fluisterde mij sensueel
toe hoe laat het was. Haar stem maakte mij, benevens zo geil als een otter, ook rustig. Het vuile grijs droop uit mijn kop
en de nevel trok weg. Mijn zwaar gemoed verdampte en het leven leek heel even weer dragelijk. Terwijl mijn vrouw een croissant
doormidden sneed, vroeg ze mij vanuit de keuken waar ik het varkenszwoerd had gelaten. Kortom, het alledaagse leven trok zich
weer op gang. En toch bleef er iets knagen. Hoe moest dat nu immers met dat verhaal en die erkenning en die verafgoding?
In
gedachte zag ik een schare ontgoochelde lezers, maar ik sprak hun moed in en zei dat het schitterende verhaal er ooit wel
zou komen. 'Mijn debuut mankt, maar de genezing is nakende,' stotterde ik verontschuldigend. 'Be prepared!' gooide ik er in
een vlaag van hoogmoed achteraan.
Vanuit de hemel zwol de Brabançonne aan en overstemde moeiteloos het Wilhelmus.
Zelfs de goden bleken mij gunstig gezind.
|