De
mensen zeggen dat ik zo zot ben als een achterdeur. Op zich valt met een dergelijke uitspraak te leven ware het niet
dat mijn achterdeur uitgeeft op een blinde muur. Een blinde zot ! Er loopt wat rond op deze wereld. Ik ben echter niet
bij de pakken blijven zitten. Om met mijn blindheid enigszins comfortabel te kunnen leven heb ik sinds kort een kleine
staande lamp op het hoofd.
Een
hoogbejaarde man met kromme benen komt voor mij staan en zegt : "Meneer, ik vermoed in u geen al te groot licht!" Ik zeg:
"Sorry, oude man, meer kan ik op mijn kop niet verdragen... ik heb een heel gevoelige schedel."
Waarop
de hoogbejaarde mompelt: "Dat heb je bij zotten wel vaker, dat je dat bij zotten wel vaker hebt!"
Dat
heb je bij hoogbejaarden wel meer, dat zij alles tweemaal herhalen. En omdat mijn bezoek aan het bejaardentehuis achteraf
niet totaal nutteloos zou zijn gebleken vertel ik de aanwezige bejaarden een anekdote uit mijn jeugd.
"Beste
bejaarden!" begin ik mijn verhaal om enigszins te aandacht te trekken, "Op seksueel vlak was ik een laatbloeier. Op mijn vierentwintigste
had ik het genot van een stijve nog niet mogen proeven. 'Ge moogt stijf content zijn dat ge daar nog geen last van hebt,
dat brengt alleen maar miserie mee !' ,zei mijn vader, wiens filosofisch getinte uitspraken veelal een dialectische inslag
hadden. Hij had z'n vijf erecties duur betaald. Wij waren thuis met twee broers en drie zussen. En waarvan ik hier spreek
zijn de tijden van crisis zodat wij thuis vaak één kip met zijn zevenen deelden. Een vlerkske en een belachelijk klein stukske
wit waren mijn deel. Ik keek dan ook telkens uit naar occasionele feestmaaltijden.
Mijn
nonkel Firmin verloor het leven bij een werkongeval. Op een werf werd hij door een pletwals platgewalst. "Daar dienen pletwalsen nu éénmaal voor", zei de arbeidsgeneesheer na zijn diagnose. Nonkel werd gecremeerd en
tijdens deze plechtigheid klonk hemelse muziek. Iets van Strauss. Ik stond recht, ging met ingetogen tred naar mijn ontroostbare
tante en vroeg : "Tante Irma, mag ik deze wals van u ?" Om onbegrijpelijke redenen
stortte tante na die vraag helemaal in en werd ik door de overige familieleden vriendelijk doch dringend verzocht om het
crematorium te verlaten. Ik miste die dag niet alleen mijn nonkel Firmin maar ook een warme maaltijd. Ik heb dan ook nooit
meer dan 60 kilo gewogen in mijn jonge leven."
Hier stop
ik abrupt mijn verhaal en vraag of er nog vragen zijn. De bejaarden schuifelen ongemakkelijk op hun harde stoelen in de ontspanningsruimte
alwaar ik hen te woord sta. Misschien zijn zij meer dan wie ook bezig met de dood. Ge moet al goed zot zijn om tegen zo'n
mensen over crematoria en dergelijke te beginnen.
"Ervoer
u dat als een handicap, dat u maar 60 kilo woog?", vraagt mij plots een oud, mager besje vanuit een aftandse rolstoel. "Neen,
mevrouw," antwoord ik, "volgens mij is een handicap heel wat anders. Neem nu
de krommen en de rechten. De krommen lopen krom en de rechten lopen recht. De krommen zullen in de rechten waarschijnlijk
iets onnatuurlijks vermoeden omdat zij het krom zijn als een evidentie beschouwen. Het is echter niet onmogelijk dat de rechten
op hun beurt die krommen een soort handicap zullen toeschrijven omdat recht voor hen de maatstaf is. Wat gebeurt nu echter
als beide partijen elkaar ontmoeten? Wel, misschien, en ik wik mijn woorden want wetenschappelijk is hieromtrent nog niks
onderzocht, laat staan bewezen, maar misschien zullen tijdens een wederzijdse ontmoeting de krommen zich rechten en de rechten
zich krommen en zullen zij elkaar bijgevolg plots vinden in die beweging. Kan iedereen mij volgen?"
Niemand antwoordt. Een
oude man duwt moeizaam een oude vrouw in haar rolstoel de zaal uit. De rest van de aanwezigen lijken allen in een diepe coma
te zijn gesukkeld. Ik informeer bij een zuster naar de algemene lichamelijke toestand.
"Ze zijn moe!", fluistert
ze mij devoot toe.
"Ja, moe van leven!",
denk ik bij mezelf.
Het licht gaat uit en
moeizaam baan ik mij een weg naar de uitgang.
Naar het leven.
Urbain Alpain.