Mijn naam is Donckers. Emiel Donckers. Miel voor de vrienden maar
bij gebrek daaraan kunt U me rustig Donckers noemen.
Ik heb in mijn hele leven welgeteld één goeie vriend gehad. Correctie,
ik dacht dat ik hem als vriend mocht beschouwen. Achteraf bleek dit een utopie. Hij heette Nest. Nest was beter in Nederland
geboren want hij had een klompvoet. Hij mankte als de beesten. Nest woonde bij mij in en ik beschouwde hem als iemand die
hulp en aandacht nodig had. Nu waren het net die dingen die hij met kilo’s van mij kreeg.
Nest scheen dit zeer vanzelfsprekend te vinden en als mijn aandacht
voor hem al eens dreigde te verslappen dan ging hij nog opvallender manken en klagen. Hij kon bij momenten behoorlijk veeleisend
zijn. Op de rand van het onaanvaardbare vonden buitenstaanders. Ikzelf wenste mij daar echter niet aan te storen. Mijn inzet
voor Nest beschouwde ik als een persoonlijke therapie. Op die manier leefde ik met de gedachte dat ik toch voor iemand belangrijk
was. Mijn sociaal gedrag was dus zeker niet die totaal belangloze inzet waar het voor de meeste op leek. Ik deed
het best ook een stuk voor mezelf. En het was ook niet altijd kommer en kwel.
Er waren momenten waarop het zelfs erg gezellig kon zijn met Nest
in de buurt. Zo herinner ik mij hoe wij 's avonds bij een goed glas wijn ontspannen televisie zaten te kijken. Ik zat altijd
rechts op de sofa, kaarsrecht, om rugletsels en vergroeiingen tegen te gaan. Nest lag steeds op z'n volle lengte. Hij had
berekend dat hij vanwege zijn handicap 24x meer rust nodig had dan een gezond mens. Dat kwam eigenlijk hier op neer dat Nest
van een godganse dag geen zak uitrichtte. Tijdens zo'n avondje televisiekijken masseerde ik vakkundig Nest z'n vermoeide klompvoet.
De voeten van Nest hadden een diep intense geur die wonderwel accordeerde
met de wijn die wij dronken. Ik hield van kazen waarbij vooral de Chaume en de Herve mijn voorkeur wegdroegen. Soms was
ik tijdens het masseren mijn verbeelding niet meester wat resulteerde in een tedere teenbeet. Bij dergelijk fetisjisme meende
ik Nest zo nu en dan genoegzaam te horen kreunen. Het moet gezegd dat onze koelkast ook af en toe zeer merkwaardige geluiden
produceerde zodat ik in deze zaak eigenlijk nooit zekerheid heb gehad wie of wat dat vermeende gekreun produceerde.
Zes jaar heeft die vriendschap stand gehouden. Zes jaar lang heb ik
de benen van onder mijn gat gelopen om die droplul zijn oneindige grillen in te willigen. Ware het niet van dat therapeutische
karakter geweest, ik had hem waarschijnlijk allang aan de deur gezet. Met verstevigde steunzolen en al!
En toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Door een in het Latijn
onuitspreekbare ziekte verloor ik van het ene moment op het andere een vriend, mijn job en een been. Het één had wel degelijk
met het ander te maken. Ik was professioneel tapdanser en werd dus tijdelijk werkloos. Dat van dat been was definitief. Nest,
die inzag dat mijn invaliditeit de zijne rijkelijk overschaduwde, vreesde waarschijnlijk dat ik vanaf heden meer rust
zou nodig hebben dan hij. De hufter beëindigde onze vriendschap in elk geval meteen. Twee dagen na de amputatie ging
hij elders wonen. Nog twee dagen later schreef hij me een kort afscheidskaartje. Zijn laatste boodschap was vrij cynisch.
"Miel, het gaat je goed en houd je met beide voeten op de grond.
Groetjes, Nest."
Een peer vol op mijn bakkes was het. Ik stond te trillen op één been
en een nog niet betaalde prothese. Ik heb de kaart woedend verscheurd en ben toen in een huilbui uitgebarsten. Niet zomaar
een huilbui maar een volwassen pot tranen die met gemak kon wedijveren met een vaas bier op een Ober Bayern festival. Daar
ik vanwege de hevigheid van mijn droefenis constant deppend in de weer bleef met zakdoeken, dweils en op den duur
zelfs badhanddoeken ben ik daar waarschijnlijk aan een geestelijke inzinking ontsnapt. Want als men bezig blijft dan zinkt
men niet in. Maar goed ook want een depressie op één been zag ik nu ook niet direct zitten.
Die avond had ik het echter goed zitten. Ik heb vier flessen wijn
gezopen en heb godbetert op een stuk gruyère zitten zuigen. En toen begon ik plots tegen mezelf te wauwelen. "Donckers, je
zit er mee en je moet er door... je moet zo vlug mogelijk weer aan de slag... werken leidt af... je moet een andere job vinden."
Zulke dingen zat ik dus te brallen. Zielige toestand, zeg maar.
Maar het hielp want ik ging op zoek naar werk. Nu heb je van die mensen
die werk vinden op één been. Bij mij lukte dat niet. Zelfs als figurant in een reclamespot voor rolwagens werd ik geweigerd.
"Sorry," zei de regisseur "echte invaliden schrikken het cliënteel af!" Ik scheet bijna in mijn broek van kolere toen ik dit
commerciele gelul aanhoorde. Of hij godver wel enig moreel normenbesef had, die gloeiende eikel, en dat hij voor mijn
part de tering kon krijgen met zijn reclamespot en z’n klote rolwagens.
Ja, ik ben daar toen behoorlijk kwaad geworden. Neemt U van mij aan
dat dit normaal niet in mijn aard ligt maar het komt hard aan als je jezelf steeds dieper voelt wegzinken. Ik was vanwege
mijn handicap niet langer productief en dus niet langer bruikbaar in de maatschappij. Ik werd volledig afgeschreven. Terwijl
ik voor mezelf wist : Als men mij een kans wou geven...
De sociale isolatie brak mijn innerlijke weerstand en ik werd depressief.
Ook de afwezigheid van Nest deed me mentaal geen deugd. Ik liep alsmaar aan hem te denken en miste hem heel intens. Die verstikkende
eenzaamheid zonder Nest in het huis. Zijn persoon dwarrelde constant door mijn hoofd. Zijn gebiedende stem als hij weer eens
dringend iets nodig had. Zijn steeds terugkerende geleuter over hoe zwaar hij het wel niet had als eigenaar van een klompvoet.
Maar ook zijn zacht kreunende tevredenheid als ik diezelfde voet masseerde, die typische geur van zweet en goedkope parfum.
"Verdomde zak! Waarom ben je weggegaan? Je had het toch goed hier in het huis?"
Onze buurvrouw, dàt was een rotwijf. Een kankertrut eerste klas was
dat!Die was godbetert gaan rondbazuinen dat Nest en ik iets met elkaar hadden. Wat wist die teef daar nou van. Onze vriendschap
had niets met liefde te maken. Voor ik Nest kende ben ik trouwens een tijd met een vrouw geweest.
Ze heette Helga. Ik ontmoete haar in het stadspark. Ze zat op een
bank de eenden te voederen. Nu weet ik niet of U ooit iemand eenden hebt zien voederen van op een bank aan een parkvijver maar
het idyllische in dit tafereel raakte mij diep. Het was liefde op het eerste zicht en het duisterde al behoorlijk. Ik zei
nog tegen mezelf : "Donckers," zei ik "let hiermee op want liefde maakt blind en het is al niet erg klaar meer!"
Maar de lichamelijke drang won het van het gezond verstand. Ik ging
naast haar zitten en vroeg: "Kan ik U misschien helpen bij het ontkorsten van het brood, mevrouw?" Waarop zij gecharmeerd
antwoordde: "Juffrouw, het is nog juffrouw."
En plots zat ik daar naast een wildvreemde jonkvrouw brood te ontkorsten
dat zij vervolgens naar de eenden smeet en waarvan de zwanen met de grootste brokken gingen lopen. We voelden beiden dat er
iets opwelde uit ons binnenste. Toen ook de korsten waren geworpen keek ze me aan en zei: "Bedankt voor je hulp." En ik dacht,
‘t Is hier ’t moment en ik keek indringend naar haar benen en ik zag dat Helga mij begreep want ze schoof haar
rokje een ietsje hoger waardoor ik zicht kreeg op een koppel paarse jarretelles van heb je me daar.
Haar gezicht naderde het mijne en toen ze dichter kwam bemerkte ik
dat ze brilde en toen haar lippen bijna de mijne raakten zag ik dat het nodig was dat ze brilde want ze keek zo scheel als
een nest ontaarde otters. En toch opende ik mijn mond en we hebben daar toen een tong zitten draaien die nooit werd opgemeten
maar die qua duur toch zeker naar een of ander record moet hebben geneigd.
Van het één kwam het ander en omdat we op z'n Frans hadden gezoend
hijgde Helga: "Je t'aime mon amour!" waarop ik, omdat ik geen Frans kende een gok deed en aldus zeer lullig antwoordde: "Moi
aussi, ma croquette de choufleur!" Waar ik het vandaan haalde mag Joost weten maar die choufleur was duidelijk een schot in
de Franse roos want Helga zuchtte dat de ganzen en de eenden er draaiingen van kregen en de zwanen er bewusteloos over de
vijver gingen van drijven.
Ik stond zo heet als een uitslaande brand in een vetverwerkend bedrijf en
ik vroeg Helga of ze geen zin had in een kop koffie op mijn nabijgelegen dakappartement. Helga had het ook hard zitten want ze fluisterde : "O ja, Romeo, neem mij met je mee!" Nu vind
ik Shakespear best een joviale knakker maar ze moest ook niet gaan overdrijven. "Mijn naam is Donckers, Emiel Donckers," zei ik corrigerend "maar je mag me Miel noemen."
"Miel de toneur, neem mij hoog mee in uw ascenseur" kwijlde Helga
die nu duidelijk ook met haar klak naar haar Frans begon te smijten. In de lift schuurde Helga zich tegen me aan en fluisterde
hoe vreselijk spannend ze het allemaal vond. "Je raakt er aan gewend, aan zo'n lift." repliceerde ik prompt.
Toen ik op mijn dakappartement eindelijk een indirect verlichte Helga
kon bekijken was de schok groot. Ongelofelijk lelijk en een lichaamsbouw die naar kubisme neigde. Zij was duidelijk niet het
type dat zich zorgen diende te maken om ontvoerd te worden ter uitbreiding van één of andere oosterse harem. Afstotelijk als
de nacht die al behoorlijk begon te vallen.
Maar zuipen kon ze als geen ander. Na anderhalve fles cognac en één
symbolische kop koffie zat zij nog stevig in het zadel. Ik van mijn kant was ladderzat en mijn drang naar lichamelijke perfectie
was allang weggeëbd. Helga troonde mij mee naar de slaapkamer en in het bed toonde zij twee uur lang hoe stevig zij nog wel
zat. Ik onderging. 's Morgens werd ik wakker met een immense kater en naast mij een glimlachend monster dat zei dat ik het
nog zo slecht niet had gedaan.
De rest van het verhaal kent U niet maar doet hier ook weinig terzake.
Vijf dagen later gingen wij uit elkaar. Ik met een venijnig jeukende schimmel rond mijn scrotum en Helga met een venerisch
ontstoken vagina. Wie wat van wie had geërfd, daar hadden we het raden naar.
Neen, U moet dus helemaal niet denken dat ik homo ben. Zoals eerder
aangehaald, mijn relatie met Nest dreef op vriendschap en sociale inzet.
Toen ik na zekere tijd langdurig werkloos was geworden besloot
ik om mijn lot in eigen handen te nemen. Ik zat financieel aan de grond en die prothese moest dringend worden betaald. Ik
zou schrijver worden. Dat leek me wel iets. Zittend werk en eigen baas. Mijn eerste en tevens enige roman was een pseudo-intellectueel
oeuvre. Het was een joekel van 518 bladzijden waarvan de kaft mij aan Helga's tepels deed denken. Hard en flets van kleur.
De liefhebbers van het pseudo-intellectuele genre vormden echter niet meteen het meest solvabele publiek. Daar lieten de verkoopcijfers
geen twijfel over bestaan. Van het gewone literaire geteisem
moest ik het blijkbaar ook niet hebben. Zij vonden mijn roman een ontoegankelijk boek.
Na deze teleurstelling in de wereld der literatuur zegde ik de schrijverij
vaarwel en begon terug in allerhande kranten ijverig de werkaanbiedingen te bestuderen. Op zekere dag viel mijn oog op een
kleine advertentie in de Streekkrant. Er stond:
AUDIËNTIE
"De Verkoper"
Vrijdag 17 januari om 14uOO
Parochiezaal "De Merel"
Geen ervaring vereist.
"Een audiëntie!" schreeuwde ik verrukt. Nu is zo’n audiëntie
wel geen werk maar u moet weten dat ik er al jaren hevig naar verlangde om ooit eens door iemand in audiëntie te worden
ontvangen.
Dat kwam, Nest was ooit in audiëntie door de paus ontvangen.
Hij had zich schriftelijk bij het Vaticaan beklaagd over het nijpende gebrek aan respect van de Kerk voor mindervalide personen.
Nest was een meester in het overdrijven en dat schrijven moet een danige indruk op de paus hebben gemaakt dat deze er een
audiëntie voor overhad om de zaak in de minne te regelen.
Bij zijn terugkomst raakte Nest maar niet uitgepraat over de glamour
en de gastvrijheid die hem in Rome te beurt waren gevallen. Zijn tomeloos enthousiasme had mij vurig naar een audiëntie doen
verlangen. En nu, deze advertentie... een buitenkans. Het woord audiëntie had mij danig verblind dat ik de rest van de advertentie
eigenlijk maar half gelezen had.
Toen ik die 17de januari op mijn paasbest in parochiezaal 'De Merel'
arriveerde werd ik opgewacht door een geschrompelde, mankende bejaarde die men voor de gelegenheid tot portier gepromoveerd
had en wiens idealen duidelijk elders lagen. Zo bijvoorbeeld in de biljartzaal van datzelfde centrum vermoedde ik te oordelen
naar de vaal blauwe krijtresten op z'n verschoten colbert.
De oude knar had nog kapsones ook want hij zei geen woord, begroette
me met een onverschillig zuinig hoofdknikje en ging me voor naar een muffe wachtkamer.
In de wachtkamer zaten vier mannen en een vrouw. Het viel me op dat
ik de enige was die me qua kledij een beetje had aangepast aan de belangrijkheid van het gebeuren. Hoewel het een stuk
in je kraag vroor was de dame gekleed als betrof het hier een sollicitatiegesprek aangaande een personeelswissel in de Crazy
Horse!
Ik zette me naast een vitale dertiger in trainingspak die zich meteen
ongevraagd aan mij voorstelde. "Ik heet Lichtaert" zei hij. Zijn adem stonk als een mijnschacht. "komt U ook voor de rol?"
"De rol?" vroeg ik enigszins verbaasd.
Lichtaert dacht dat ik de vraag niet had begrepen en probeerde opnieuw.
"U weet toch dat hier vandaag een auditie plaatsheeft voor de hoofdrol in 'De Verkoper'?"
‘Auditie’ galmde het plots door mijn hoofd. Verdomme Donckers,
je bent weer de lul, vloekte ik binnensmonds. Ik haalde ongemerkt de advertentie uit mijn jaszak en onderwierp die voor het
eerst aan een grondige studie. Waren die klootzakken van de Streekkrant natuurlijk te gul geweest met een E met umlaut en
een N. Door een stomme spellingsfout zat ik hier als gehandicapte godbetert een hoofdrol in een toneelstuk te ambiëren.
Ik dacht er ernstig over na om op te stappen maar mijn trots hield
me tegen. Ik mompelde: "Donckers, je bent werkloos en zo'n baan in het theater betaalt goed. En Bovendien waren je acteerprestaties
in de lagere school volgens je moeder zaliger legendarisch. Trots en een aantrekkelijke melange van geldgewin en familiaire
melancholie deden mij besluiten om te blijven. Ik, Emiel Donckers, zou een auditie doen voor een hoofdrol in 'De Verkoper'.
Ik zette me schrap en wachtte op wat komen zou.
De vrouw werd als eerste in een aanpalende ruimte binnengeroepen.
Na drie minuten stond zij al schreeuwend terug in het deurgat. Dat ze het er godver minstens hadden mogen bijzetten in die
advertentie dat het om een mannelijke rol ging. En of ze misschien dachten dat ze niets beters te doen had. Ze worp woedend
de deur achter zich dicht en stormde zonder ons een blik te gunnen naar buiten.
De twee volgende kandidaten stonden ook vlug terug buiten vanwege
hun leeftijd. Twee metaalarbeiders met prépensioen die ook wel eens een auditie wilden meemaken.
Een derde man werd geweigerd omdat hij stotterde. 'De Verkoper' was
immers een korte eenakter.
Toen was het de beurt aan Lichtaert. Die stinkende vlegel bleef bijna
een uur binnen. Toen hij buiten kwam hing een gelukzalige glimlach rond zijn lippen. Beide ogen op oneindig. De blik van een
winnaar. Hij zag zichzelf in gedachten blijkbaar al staan op het podium van de Munt te Brussel. Wat een pretentieuze zot was
me dat.
"De volgende" werd er geroepen en ik ging binnen.
Aan een tafel zat een artistiek ogend type. Lang haar, een baard van
drie dagen geen tijd of goesting en een outfit waarbij vloekende kleuren een hoofdrol speelden. Duidelijk een plunje om een
horde zwaluwen de stuipen mee op het lijf te jagen.
Op de tafel lagen een hoop gebruiksvoorwerpen en in de hoek van
de kamer had men in allerijl iets opgetrokken wat waarschijnlijk een podium moest voorstellen. De man aan de tafel bekeek
argwanend mijn gebrekkige manier van lopen en vroeg of ik gedronken had. Toen ik negatief antwoordde en vertelde dat ik maar
één been had zag ik dat hij wel door de grond kon gaan van schaamte. Hij excuseerde zich uitvoerig. "Geeft niet," probeerde
ik met een geruststellende glimlach "die protheses zijn tegenwoordig ook zo natuurgetrouw gemaakt. U bent heus niet de eerste."
De man zei schrijver en regisseur van het stuk 'De Verkoper' te zijn.
Hij luisterde naar de naam Theo Greuninck maar stond naar eigen zeggen in het theatermilieu bekend als Tedje Greun.
Hij stelde allerhande vragen waarop ik allerhande antwoorden gaf waarvan
minstens de helft gelogen. Zo was ik 3 maal getrouwd en hadden wij 11 kinderen(sociale rollen), wij spoten elke avond heroïne
en gebruikten niet eens onze eigen naalden (durfrollen), mijn geestelijke ziekten waren van een dusdanige kwaadaardige aard
dat geen psychiater ze kon oplossen (karakterrollen), mijn huis brandde tot tweemaal toe volledig af waarna ik het eigenhandig
weer opbouwde (decorfunctie), ik reed elke dag minstens 100 km met de fiets waarna ik bijwijlen en als mijn prothese het toeliet
nog eens het kanaal Brugge-Gent al zwemmend doorkliefde (actierollen), ik had een interieur dat nu allang onbetaalbaar was
geworden (weddenniveau) en was ik de dag van de audities vanwege een lichte griep mijn stem niet kwijtgeraakt dan speelde
ik ongetwijfeld een hoofdrol in 'Once upon a time in America' van Sergio Leone (indruk maken).
Tot slot had ik hopen podiumervaring en had ik vier jaar dictie gevolgd.
Zo stelde ik me dus voor. Ik, Emiel Donckers, die nog nooit een theaterzaal vanbinnen had gezien.
"Uw uitspraak is inderdaad voorbeeldig." zei Tedje Greun. Dat en het
feit dat hij tijdens ons gesprek al mijn fantasieën scheen te slikken bevestigde wat ik allang vermoedde. Dat audities namelijk
veelal een hoop gezever zijn en dat er ergens diep in mij een rasacteur schuilde.
Na het vraaggesprek stelde Theo mij voor om in de berg voorwerpen
op tafel iets uit te zoeken en daarmee iets te doen op het podium.
Ik voelde me geweldig op dreef, nam twee kruisbeelden van de tafel,
bond die met een koord rond mijn nek en sleepte mij toen op het podium. Ik stelde me voor als de profeet Saltifius en ik had
de mensheid een totaal nieuwe religie te verkondigen waarin de gedachte dat Jezus een tweeling was centraal stond. De meerkost
die deze openbaring voor de kerken zou meebrengen konden gedrukt worden via speciale collectes onder de katholieke bevolking
die mijns inziens maar al te graag z'n steentje zou bijdragen om deze theologie gestalte te geven. Ik spoog het er allemaal
met een vaart uit alsof het al jaren klaar zat.
"Meneer Donckers, komt U alstublieft van dat podium en gaat U hier
maar even rustig neerzitten!" riep Tedje Greun plots luid doch dwingend. Best dat hij riep want door het vuur in mijn betoog
zwalpte ik vervaarlijk heen en weer en had het nog een minuut langer geduurd, ik was gegarandeerd met mijn klikken en klakken
van dat podium gedonderd.
Door zijn plotse tussenkomst werd ik ruw uit mijn fantasie gerukt
wat een ontnuchterend effect had. Ik sukkelde van het podium en ging bedeesd zitten. Ik voelde me betrapt. Deze man had aldoor
geweten dat ik loog dat het geen naam had. Ik was pardoes door de figuurlijke mand gegaan en nu leek Tedje me te willen behoeden
voor een letterlijke val.
"Luister, mijnheer Donckers, u hebt ongetwijfeld een uitgebreide fantasie
maar daarmee alleen red je het niet als acteur. U hebt nu eenmaal uw lichamelijke uitstraling niet mee. Er zijn immers
weinig eenakters voor mensen met één been in de theaterliteratuur. Eenakters zijn op zich al beknopt genoeg, zonder dat men
ze nog moet laten spelen door personen wier ledematen ook beknopt zijn. Ik zal eerlijk met U zijn. Ik heb uw auditie
laten doorgaan omdat ik U in het begin behoorlijk beledigd had. Ik had eerlijk met U moeten zijn. Maar ik vind U een prettig
mens en daarom wil ik U een kans geven als souffleur."
Ik koos eieren voor mijn geld en nam het aanbod aan. Ik kreeg een
mapje met het scenario van het stuk mee naar huis. Thuisgekomen ontkurkte ik een fles Bourgogne, zette een plaat van Leon
Redbone op en las het script of wat daarvoor moest doorgaan.
'DE VERKOPER'
SCENARIO: THEO GREUNINCK
GENRE: BEKNOPTE EENAKTER
DUUR: TAMELIJK KORT
QUOTATIE: ALLE LEEFTIJDEN
Op scène staat een canapé en een kapstok. Een man
(een verkoper van stofzuigers om precies te zijn) komt de bühne opgewandeld, hangt z'n jas en ^-'n fietsspelden aan de kapstok,
laat zich vermoeid op de canapé zakken en zeot dan zuchtend : "Ik voel me verdomme helemaal leeggezogen"
Het publiek applaudisseert waarop de man statig buigt.
Langzaam valt het doek. In de zaal breekt nu een spontane ovatie los.
Ik las ongelovig de tekst nog eens door. Zocht of er soms geen bladeren
in de kaft waren blijven zitten maar stelde tot mijn grote verbazing vast dat er niks meer was. Had die klootzak godver een
auditie laten doorgaan voor zo’n bagatel.
Plots ging de telefoon. Het was Lichtaert. Hoe die aan mijn nummer
was gekomen begreep ik niet.
"Donckers! Heb je het gehoord? Ik heb die rol man!" krijste hij uitbundig.
"En dat noem jij een rol?" vroeg ik gepikeerd. "Luister eens hier
Lichtaert, als je het waagt om straks ook maar een maal op de souffleur te spelen dan timmer ik na de voorstelling je gezicht
in een deuk, heb je dat goed begrepen?"
Ik wachtte geen antwoord af en pleurde met een woedende doch jaloerse
zwaai de hoorn op de haak. Omdat ik eindelijk werk had dronk ik die avond een stuk in mijn kraag.