Buiten is het prachtig weer maar in zijn hoofd
is het herfst. Een onberekenbare wind voert alleen maar narigheid en onrust met zich mee. Hersenen dwarrelen naar beneden
en vormen een okerkleurige korst. Het doet geen pijn. Fysisch niet. Er is alleen die allesomvattende angst. Angst voor zowat
alles. Elke gedachte weegt loodzwaar. Hij is bang. Het is geen wezenlijke angst. Niks staat eigenlijk een heel gelukkig leven
in de weg. En toch vertoeft hij in de hel. De hel bestaat, daar is hij nu heel zeker van. Zijn kopseizoenen wisselen elkaar
met de dag vlugger af. Lente en zomer worden overgeslagen. Kilte, mist en schemer halen de bovenhand. Zijn hoofd weegt duizend
kilo.
Een kopvalling, lichte sinusitis! Mentaal weerbare
mensen lachen in zijn plaats zijn problemen voor hem weg. Men kijkt hem verbaasd en onbegrijpend aan als de zoveelste grap
nu even niet komt. Men wacht blijkbaar op een ander. Hij is niet welkom meer. Hij neemt het niemand kwalijk want hij heeft
er nooit iemand iets van gezegd. Als mensen hem vragen hoe het gaat knikt hij en liegt. Eigenlijk staat hij al jaren niet
meer stil bij deze vraag. Een vraag die immers ook nog nooit oprecht geklonken heeft. Een gemeenplaats... smekend om een steriel
antwoord.
De vraag wordt steeds minder gesteld omdat hij zich
steeds minder onder de mensen begeeft. Angst. Teveel gezichten, teveel stemmen. Angst. Het liefst kijkt hij toe vanachter een muur van ondoordringbaar glas. Zijn muur. Gebouwd om de akelige seizoenen in zijn hoofd
te trotseren. Als de muur wankelt dient hij gestut te worden met chemisch cement. Een summiere waaier van poeders en pillen.
Soms, tijdens een helder moment, vraagt hij zich
af of het aan hem ligt of aan de wereld waarin hij leeft. Antwoorden durft hij niet. Angst.
In een kast in een hoek in het huis in het groen
rolt een bal. De man wordt gespeeld. Een rode kaart op een groen veld. Rood en groen geeft bruin. Bruin lijkt op oker. Straks
begint zijn winter.
Urbain Alpain.