Een dik
jaar geleden vatte ik het idee op om een dagboek bij te houden. Het moest een oefening in zelfdiscipline worden. Elke dag
de pen ter hand nemen en schrijven dat het kletterde. 's Avonds, bij het flauwe schijnsel van een bureaulamp, de dag in mijn
kop herkleuren in een koloriet dat niks meer met de werkelijkheid van doen had. Mijn bedoelingen waren nobel. Mijn intenties
duurden precies drie dagen. De vierde dag brak mijn pen en de vijfde dag was ik dat hele dagboekgedoe zo beu als koude pap.
Niet in het minst omdat er met moeite iets vermeldenswaardig gebeurde in mijn leven. Alle dagen geleken op elkaar en de weekends
nog het meest.
Niet
dat er helemaal niks gebeurt. Er drijft al eens een goudvis op het water, soms trekt er ongevraagd een processie of een stoet
aan mijn deur voorbij en als mijn buurvrouw haar ondergoed te drogen hangt dan denken wij altijd opnieuw dat een onaangekondigde
algemene zonsverduistering ons treft. Maar zijn dit zaken om een dagboek mee te vullen? Dagboeken dienen gevuld te worden
met heroïsche avonturen waarin niet op een liter bloed meer of minder wordt gekeken. Dagboeken dienen ook gevuld te worden
met romantische verhalen waarin op z'n minst sprake is van twee buitenechtelijke kinderen en van een passionele moord waarbij
de dader wordt vrijgesproken wegens gebrek aan bewijzen terwijl het gaapt gelijk een oven. Dagboeken dienen verhalen te bevatten
over goudvissen die ondanks hun drijvend karakter alsnog gered worden door mond op mondbeademing. Over processies en stoeten
die letterlijk uit elkaar worden gereten door zelfmoordcommando's die midden de massa zichzelf opblazen en op dergelijke manier
één of andere onredelijke eis kracht proberen bij te zetten. Als dagboekschrijver moet je minstens een onweerstaanbare drang
voelen om stiekem aan de uitgehangen lingerie van je buurvrouw te willen ruiken, die drang tot uitvoer brengen en gesnapt
worden door de wijkagent die je op het moment van betrapping nieuwsgierig vraagt: "En, ruikt haar ondergoed nu echt naar ingelegde
peren op zware siroop?"
Een dagboek
vullen met enkel mijn zeer alledaags en rustig burgermansleven als inspiratiebron bleek onbegonnen werk.
Nutteloze
arbeid.
Water
naar de zee dragen.
Zeilen met
een roeiboot.
Zeiken
op een mestvaalt.
Omdat
ik toch niet onledig wou blijven begon ik lijsten aan te leggen. Als je de mensen zegt dat je lijsten aanlegt dan willen ze
meteen weten wat soort lijsten. 't Is de aard van het beestje. De mensen zijn de dag van vandaag ongelofelijk curieus. En
als ze het niet in de gazetten kunnen lezen dan sleuren ze het zelf uit uw strot. Telkens opnieuw moest ik expliceren dat
mijn lijsten niet over specifieke zaken gingen, dat ik lijsten maakte over de meest uiteenlopende zaken. Nou ja, lijsten.
Op den duur werden het ellenlange tabellen. Lijsten zijn doorgaans kort en bondig, geven een directe kijk op het voornaamste
maar bij mij was dat dus duidelijk niet het geval. Maakte ik bijvoorbeeld een lijstje met mijn tien favoriete LPs/CDs aller
tijden dan kwam ik na vier weken uit op iets wat veel weg had van een popencyclopedie. Ik kan geen essentie van bijzaak onderscheiden
en daar zoiets eigenlijk essentieel is voor een goede lijstenbouwer bleken dus ook lijstjes niet echt mijn ding. En toch ging
ik gedurende meer dan vier maanden volledig op in mijn nieuwe passie. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb er lijstjes
van gemaakt. Mijn lijstje van 'nog te nemen vrouwen' telde reeds meer dan vierhonderd namen en als ik het mij goed
herinner had ik toen alleen nog maar de 'eigen parochie' overlopen. Schoon vrouwvolk dat er hier hele dagen
rondloopt, ge hebt er geen gedacht van! Bij
gebrek aan voldoende papier ben ik met die lijsten gestopt. Bij belang aan wederzijdse belangstelling stopte ik ook met naar
het vrouwvolk te kijken.
En toch
betrap ik er mij dagelijks op dat ik altijd met iets bezig moet zijn. Als ik niet met iets bezig ben dan lijkt het
alsof ik niet leef. Ik tel nu telkens de tegels van elk trottoir waarlangs ik wandel. Soms, als ik bijvoorbeeld begin
te vermoeden dat ik verkeerd heb geteld, keer ik op mijn stappen terug en ga ik resoluut terug vanwaar ik gekomen ben. Als
de mensen me dan vragen: "Zijt ge daar al terug?", dan antwoord ik dat ik nog niet gestart ben maar dat ze mij best
met rust kunnen laten omdat een tegel rap misteld is.
Mocht
het te herdoen zijn ik zou voor vloerder studeren, het ene trottoir na het andere leggen, massa's geld verdienen en een boekhouder
inhuren om, naast mijn geld en mijn obligaties, ook het aantal gelegde tegels te tellen. Benevens die boekhouder (die ongetwijfeld
een vreselijk saaie mens zou zijn) zou ik ook een olijke secretaresse in dienst nemen die op ludieke wijze mijn dagboek zou
moeten schrijven. Ik ben er namelijk van overtuigd dat er in het leven van een vloerder danig veel dingen gebeuren dat ge
er ongetwijfeld een dagboek of vijf mee kunt vullen. Dat ge bijvoorbeeld een steen in tweeën kapt en dat ge ineens, vanwege
een verkeerde 'geste', met vier stukken in uw handen staat. Ik zeg maar iets.
Urbain