Er waren duidelijk meningsverschillen
aan de gang toen ik die middag aankwam in het rusthuis waar mijn schoonvader sinds enkele maanden verblijft. Tandprotheses,
kunstheupen, urinezakjes en rolstoelen zwierden door de gang van de bewuste derde verdieping en er werd gescholden en getierd
dat het geen naam had. Een oude non probeerde de gemoederen te bedaren maar dat wilde niet al te best lukken. Het oude, vrome
besje ondernam verwoede pogingen om te bemiddelen maar ving met haar zalvend betoog overal bot. Geen mens die luisterde want
iedereen had het veel te druk om via slaande argumenten zijn eigen gelijk te halen.
Bij navraag bleek de oorzaak van
de ongeregeldheden een verdwenen zak napoleonbonbons te zijn. De bewoonster van kamer 392 had de bewoner van kamer 394 ervan
beschuldigd dat hij de bewuste zak zure spekken had ontvreemd tijdens haar sanitaire afwezigheid. Deze beschuldiging viel
niet in goede aarde bij de bewoonster van kamer 396 die een affaire had met de beschuldigde en het tot haar plicht zag haar
geliefde te verdedigen. Algauw ontstonden twee kampen: believers en non believers. Na ettelijke mislukte pogingen om de zaken vreedzaam op te lossen hadden beide partijen elkaar
die ochtend de oorlog verklaard.
Toen ik mijn schoonvader vroeg
bij welke troepen hij zich had aangesloten was hij net bezig met het woest in repen scheuren van de pruik van dat mens van
kamer 392. Ik kende dus meteen zijn kamp. Een kranige tante van in de tachtig die net een ongelofelijke opdoffer had gekregen
kwam op haar achterwerk mijn kant uitgeschoven. Ik vroeg haar langs mijn neus weg of hun generatie dan niks had opgestoken
uit de eerste wereldoorlog maar deze opmerking viel geenszins in goede aarde. “Haal alstublieft geen oude koeien uit
de sloot!”, beet ze me toe. Ze bekeek me met een blik waaruit een soort moorzucht straalde. “Dit is meer dan 14-18,”
krijste ze “dit is een zaak van principes!”, en ze stortte zich als een zotin weer in het krijgsgewoel.
Haal een oude koe uit de sloot
en het volk zal u beschimpen. Haal een bejaard varken uit de beek en de kans dat Gaja u een medaille geeft is niet denkbeeldig.
Ik moest met een kordate aanpak
een einde maken aan dit zinloos geweld. Een weloverwogen oorlogsstrategie zou hier niks uithalen. Back to basis. Hen bespelen
op hun basisinstincten. Ik nam een megafoon en schreeuwde dat het eten klaar was. De impact van deze simpele tussenkomst was
verbazingwekkend. Op vijf minuten tijd was het slagveld verlaten en zaten al die oude knarren op hun kamer te wachten op het
avondmaal. Twee verdroogde boterhammen met smeerkaas, een potje magere yoghurt en een kan verlepte refterkoffie. En daarvoor
hadden ze de oorlog de rug toe gekeerd. Geen wonder liep het Duitse leger ons in 14-18 in een paar dagen onder de voet!
Ik verliet het rusthuis en begaf
me naar de bushalte. Sjonge wat een rotweer. Het regende dat het goot. Toen ik mijn bestemming bereikte stonden ook Magda
en Alfons te wachten op de bus. Sinds drie dagen hadden zij een seniorenpas waarmee ze gratis van het openbaar vervoer konden
genieten. Voor Alfons het sein om de uitstappen per wagen in te ruilen voor een meer milieuvriendelijke (en tevens goedkopere)
manier van reizen. Het betrof een bushalte in een landelijke gemeente wat met zich meebracht dat er geen bushokje stond waarin
wachtende passagiers in geval van slecht weder konden schuilen. Noch Magda, noch Alfons hadden zich ooit druk gemaakt over
het tekort aan zo’n bushokje. Zij deelden immers de plaatselijke mening dat dergelijke moderne accommodatie alleen maar
vandalen aantrok. Nietsnutten die niks liever deden dan openbaar bezit in de vernieling rammen. Hier was niks te rammen dus
had men ook geen last van dergelijk niets ontziend uitschot.
Nu ze daar beiden zeiknat stonden
te wachten op iets wat maar niet wou komen veranderde hun zienswijze op het al dan niet aanwezig zijn van zo’n bushokje
maar dat waren duidelijk vijgen na Pasen. Magda stond van haar oren te maken dat het toch geen werk was dat die bus een vertraging
van een kwartier had en dat Alfons volgende keer alleen met de bus kon gaan. “Hadden we de wagen genomen dan waren we
nu al ter plaatse, gierige debiel!”, beet ze Alfons toe. “Had dan godverdomme een paraplu meegenomen, achterlijke
trut!”, repliceerde Alfons de klaagzang van zijn wijf.
Vriendelijkheid was duidelijk iets voor zonnige dagen. “Wat maken die oude gabbers toch een hoop ruzie!”
dacht ik filosofisch. Eerst die ongeregeldheden in het rusthuis en nu weer dit.
Toen de bus eindelijk arriveerde bleek dat Alfons de seniorenpassen thuis was vergeten en mochten ze toch nog
betalen. ’t Was in euro te doen en eer Alfons het geëiste bedrag eindelijk uit zijn buideltje had gevist zat Magda al
neer. Kaarsrecht, de handtas met twee handen geklemd op haar benen en een giftige blik door het venster waarmee ze moeiteloos
een kudde konijnen had kunnen afschieten.
Mocht zij ooit in dat rusthuis terecht komen, ze zou zichzelf meteen tot generaal promoveren. Daar kon je,
aan haar autoritaire blik te merken gif op innemen. De slag om een zak zure spekken zou nog nooit zo hevig zijn bevochten.
Magda, de grand cru der veldheren. Misschien dat Alfons alsnog haar vaandel zou mogen dragen.
urbain
alpain