Het gebeurt
wel vaker dat ik tijdens mijn vele uitstappen doorheen de idyllische randgemeente
Assebroek dingen opmerk die mij met verbazing slaan. Een mens staat daar niet altijd bij stil maar de wereld bulkt van rarigheden.
Dingen waar ge als gewone mens stijl van achterover gaat. Neem nu gisteren. Ik kom met mijn wagen de Peerdenstraat in gereden
en opeens krijg ik hem in de gaten. Een geparkeerde wagen. Niet zomaar een wagen maar een knalroze Honda in een soort fel
roze waar zelfs een diehard homo die dagelijks jongleert met meer dan vijf verschillende lullen
voor zou bedanken. En die schreeuwende auto staat daar en er hangt niet eens een seinvlag aan die de argeloze
voorbijganger waarschuwt voor de visuele gevaren bij oogcontact. Net omdat er geen waarschuwing aan vooraf was gegaan keek
ik naar die merkwaardige mobiel en ik was meteen stekeblind op beide ogen. ’t Heeft drie uur geduurd voor ik weer kon
kijken zonder die verdomd vervelende roze gloed voor mijn ogen.
Omdat ik maar half meer zag was ik doelloos blijven rijden en tegen dat het ongemak was geweken zat ik op de
ring van Brussel. Er was van eigens file. Nu heeft elke ring met een beetje faam zijn eigen file maar die van Brussel mag
er wezen. Mens toch, was me dat een file. Neus aan gat en elke tien minuten één meter vordering. Een onwezenlijke hoop kruipend
staal dat ge u op den duur gaat afvragen wie dat er dat allemaal betaalt. Behalve het vehikel dat naast me aanschoof. Een
hoop bleekblauw schroot dat in een ver verleden als een Skoda was verkocht. Ze hadden me nog geld mogen toegeven, ik zou er
van mijn leven niet zijn ingekropen. Ik zou mij waarschijnlijk nog eerder in die roze Honda hebben gezet dan in die bleekblauwe
Skoda. Een vreselijk affreus model met een verroeste trekhaak waar ongetwijfeld nog nooit iets had aangehangen. Ge kent dat
wel, van die mensen die een tweedehands auto kopen met een trekhaak maar bij ontstentenis van een degelijke aanhangwagen of
een solide caravan nooit iets aan hun gat hebben hangen. Maar ze laten die trekhaak wel zitten omdat ze ooit ergens hebben
gehoord dat zo’n haak ook een afdoende bumper kan zijn voor als ge tijdens het parkeren in achteruit tegen een andere
wagen rijdt. Het zag me er ook zo’n typische chauffeur uit die altijd wel iets uit model ramt tijdens een manoeuvre.
Diep in de zeventig, een klak op zijn hoofd, onverzorgd nekhaar, hoogrode kaken met van die fijne paarse adertjes, een bril
van in ’t jaar stilletjes en een neus om naar truffels te wroeten in ’t hooggebergte van Nepal. Zijn vrouw die
naast hem zat had een hardnekkige tic in haar wezen. ’t Was duidelijk dat die file dat mens geen deugd deed want ’t snokte en ’t verkrampte al wat eraan was. Op de koop toe droeg ze geen
BH want haar hele winkel hing doelloos een eind over de passagierszetel. Die twee hadden elkaar indertijd waarschijnlijk ’s
nachts ontmoet langsheen een aardedonkere wegel. Of via een zelfhulpgroep voor dergelijke gevallen. Een mens moet de dag van
vandaag in niks nog verschieten. Noem een kwaal en er bestaat een zelfhulpgroep voor. Ik weet wel dat een mens zichzelf niet
maakt maar je vraagt je op zo’n momenten toch af wat dergelijke afzichtelijke kobolden in een file op de ring van Brussel
doen. Je verwacht dergelijke creaturen eerder in een beschermd natuurlandschap onder één of andere inheemse paddestoel met
slijmdraden.
Een hoop getoeter, gevloek en vier carjackings later bevond ik mij eindelijk op de E40 richting Brugge. Het
ging niet uitermate vlot maar we konden rijden. Anderhalf uur later reed ik Assebroek weer binnen. En geloof het of niet maar
in de Peerdestraat stond die Honda er nog steeds. Ze hadden hem verdomme niet eens herspoten!
Urbain.