Wie
dagelijks het nieuws volgt of af en toe een krant tot zicht neemt weet dat er op aarde nogal wat onrust heerst. In honderden
landen raken duizenden dissidenten elke dag opnieuw slaags met ordehandhavers, dictators of andere vormen van binnenlandse georganiseerde terreur. Chaos en hoop op gerechtigheid
vieren hoogtij en leve de revolutie.
Doorgaans
neem ik dergelijke informatie tot mij vanuit mijn luie zetel die ik tweedehands kocht van een man die op een dag bedlegerig
werd en aldus geen zetel meer van doen had. Buiten strooit een beginnende lentezon zijn eerste voorzichtige stralen.
Het huis ademt rust en ik snak eerlijk gezegd meer naar een Jupiler van een goed jaar dan naar revolutionaire avonturen.
Misschien hebben wij het hier veel te goed om ons mentaal nog te kunnen verplaatsen in het gevoel van dissidenten en revoluties.
Mijn
enige, naar revolutie ruikende daad, was een anderhalf uur durende bezetting van een toilet in de plaatselijke dorpsbibliotheek
te A. vlak vóór sluitingstijd. Ik gaf daarmee uiting aan mijn ongenoegen omtrent het ontbreken van 'Ik, Jan Cremer' in
het boekenbestand van toen. Elga, de bloedmooie maar onwaarschijnlijk vrome bediende, kende haar beperkte bevoegdheid en haalde
er de hoofdbibliothecaris Vanneste bij. Toen die laatste echter merkte dat zijn rustige doch nauwgezette uiteenzetting
aangaande de katholieke geloofsstrekking van het bewuste filiaal en de daaraan verbonden index van verboden boeken geen enkele
invloed had op mijn vastberadenheid begon hij te schreeuwen... dat ik godverdomme maar in een grootstad moest gaan wonen...
dat ik daar ongetwijfeld aan mijn obscene trekken zou komen... dat we ons hier nondedju nog altijd te A. bevonden waar het
overgrote deel van de 1684 inwoners harde, eerlijke en vrome werkmensen waren en of ik nu als de bliksem uit dat toilet wou
komen want dat zijn vrouw wachtte met het eten!!
"Ik zit hier goed!", schreeuwde ik strijdlustig terug.
"Zoals je wilt, klootzak, dan schakelen we de grove middelen in!", spuwde hij giftig. Twintig minuten later
ontzette een speciale eenheid van de dorpspolitie (in die tijd nog hoofdzakelijk actief van op de fiets) het toilet. Toen
ik tussen twee agenten de bibliotheek werd uitgeleid bekeek Elga me met een van walging verwrongen gelaat. Iemand die een
auteur als Jan Cremer genegen was moest wel verantwoordelijk zijn voor elke vroegtijdige ontmaagding in het meisjesbestand
in ons zo serene dorp. Elga, ik was smoorverliefd op haar en die trut had het nog niet eens in de gaten.
Toen ik haar op het dorpsbal tijdens een trage wals stiekem lichtjes in het achterste kneep merkte ze met
een rode kop op dat het zo wel genoeg was en dat haar schoenen knelden. De dans werd abrupt onderbroken en ze stoof misnoegd
naar de bar alwaar ze de pastoor vervoegde die net een onderhoudend gesprek had met de koster. Elga schikte
koket haar rok en ik begreep aan geen kanten waarom de Heer haar met dergelijke prachtige benen had bedacht.
Later snapte ik het wel. Elga raakte immers
plots in verwachting van een tweeling maar van een minnaar was geen spoor. Men ging duchtig speculeren. In het dorp deed algauw het
gerucht de ronde dat de pastoor zijn zaad in Elgas schoot had gedeponeerd. Een gerucht dat bevestigd werd toen de pastoor
zijn kap over de haag wierp en samen met Elga andere oorden ging opzoeken.
Die prachtig benen waren gewoon een
vriendendienst. De Heer is mild voor zijn kaderpersoneel.
Urbain
Alpain